Gebitsverzorging

De pup heeft bij de geboorte geen tanden en krijgt zijn melktanden pas rond de 20e dag. Deze melktanden vallen door wortelresorptie uit als de pup drie à vijf maanden oud is en worden geleidelijk aan vervangen door definitieve tanden. Het verschijnen is rasafhankelijk. Op zeven maanden is het volwassen gebit bij de meeste honden volledig gevormd, maar zijn de tanden weliswaar nog niet volgroeid. De tanden zijn hard, met een benig aanzicht en hebben een functionele rol bij het vastgrijpen, het verscheuren en het vermalen van het voer.

De gebitsproblemen bij de jonge hond kunnen ingedeeld worden in twee groepen: problemen met de tanden zelf of problemen met het parodontium (tandvlees, bot en structuren), waarin de tanden verankerd zitten. Vooral rond de hoektanden en grote kiezen kunnen zich etensresten vasthechten tussen de gingiva(huidflapje van het tandvlees) en het glazuur van de tand. Door de aanwezigheid van speeksel in de mond, gaan de aërobe bacteriën op de voedselresten inwerken en ontstaat tandplak.

Deze tandplak is een witte, vrij zachte laag, bestaande uit aërobe en anaërobe bacteriën, Ca en P (speeksel), voedselresten en water. Deze tandplak kan nog verwijderd worden, door bv. de tanden regelmatig te poetsen of kauwstrips toe te dienen. Als er door woekering van bacteriën een ontstekingsreactie plaatsvindt in het tandvlees, spreekt men van marginale gingivitis (tandvleesontsteking). Het tandvlees ziet er dan rood en gezwollen uit en bloedt bij aanraking. Indien de tandplak mineraliseert, ontstaat tandsteen.

Deze tandsteen kenmerkt zich door een harde, bruine laag op de tanden en kan enkel via detartratie worden verwijderd. Wanneer er een dikke laag tandsteen gevormd wordt, zal door constante irritatie een ontstekingsproces in gang worden gezet. Dit proces kan zich verder zetten in de diepere structuren, waardoor irreversibele parodontitis kan ontstaan. Deze parodontitis kenmerkt zich door het terugtrekken van het tandvlees en door weefsel- en botafbraak. Uiteindelijk vallen de tanden uit.

Tijdens dit proces wordt de dierenarts geconfronteerd met volgende klachten:

  • slechte mondgeur;
  • bruine aanslag op de tanden;
  • overvloedig speekselen;
  • bloedend tandvlees;
  • uitvallen van de tanden;
  • slecht tot niet meer eten;
  • kop scheef houden, krabben langs de bek.

De dierenarts verwijdert dan ook regelmatig tandsteen, via detartratie. Hierbij worden, na verdoving, de tanden via een ultrasoon reinigingsapparaat schoon getrild.Eventueel kan tussendoor nog wat tandsteen met een curette manueel worden verwijderd. Vervolgens worden de tanden meestal nog gepolijst met polijstpasta, om nieuwe tandplak te voorkomen. Eens tot detartratie wordt overgegaan, moet de behandeling liefst jaarlijks herhaald worden.

Om deze gebitsproblemen te voorkomen, is het dus van groot belang het gebit reeds als pup regelmatig te laten controleren door de dierenarts en het gebit zelf te onderhouden door poetsbeurten thuis. Het best worden de tanden van de pup regelmatig gepoetst met speciale tandenborstel en tandpasta voor honden (zonder fluor). De eigenaar kan de pup vooraf al laten gewennen aan dit poetsen, via een speciale duimborstel.
Ook kauwspeelgoed en kauwbotten dragen bij tot een gezonder gebit. Vooral de kauwstrips, die speciale enzymen bevatten om tandplak te helpen oplossen, en het aanbieden van speciale voedingsbrokken zijn aan te raden. Dit geldt zeker voor kleine rassen en kortsnuiten, die doorgaans meer en eerder last van gebitsproblemen hebben. Natuurlijk speelt bij het ontstaan van deze gebitsproblemen, ook de leeftijd en de individuele aanleg van de hond een grote rol.